
Na een zware operatie in de jaren 40 was Matisse aan een rolstoel gekluisterd. Hij ontwikkelde een nieuwe techniek en werkmethode, zijn zogenaamde ‘papiers découpés’. Deze techniek is verwant aan de collage. Matisse knipte vormen uit papier dat dat in één kleur was geverfd. Een assistent componeerde het werk vervolgens op zijn aanwijzingen.
In het Stedelijk museum in Amsterdam hangt La perruche et la sirène, een van de belangrijkste voorbeelden van de ‘papiers découpés’.
Het werk bestaat uit bladeren, granaatappels en twee vormen die slechts eenmaal voorkomen: links een parkiet en rechts een meermin, waaraan de titel van het werk is ontleend. De ruimte rond de objecten is even belangrijk als de objecten zelf. Matisse over dit werk als “een kleine tuin die me omringt en waarin ik kan wandelen”.